Holandès

PASSIE VAN DE HEILIGE MARTELAREN FRUCTUOSUS, BISSCHOP, EN AUGURIUS EN EULOGIUS, DIAKENS, DIE OP 21 JANUARI ONDER DE KEIZERS VALERIANUS EN GALLIENUS TE TARRAGONA HET MARTELAARSCHAP ONDERGINGEN

1. Onder de consuls Aemilianus en Bassus werden op zondag de 16de februari bisschop Fructuosus en de diakens Augurius en Eulogius gevangen gezet. Op het ogenblik dat Fructuosus op zijn kamer uitrustte, marcheerden de aan de consuls persoonlijk toegewezen soldaten Aurelius, Festucius, Aelius, Pollentius, Donatus en Maximus naar zijn huis. Bij het horen van hun stappen stond hij onmiddellijk op en ging op pantoffels naar buiten.

De soldaten zeiden tot hem: “Kom mee, de stadhouder roept jou en je diakens.”

Fructuosus antwoordde: “Gaan we; …. maar mag ik nog mijn schoenen aantrekken?”

De soldaten zeiden: “Doe maar.”

Zodra ze aangekomen waren, gingen ze de kerker in.
Fructuosus was zich al zeker van de lauwerkrans uit de handen van de Heer en bad vol blijdschap zonder op te houden. De gemeente stond hem bij en vroeg hem, aan hen te denken.

2. De volgende dag doopte hij in de kerker onze broer Rogatianus. Na vijf dagen, het was vrijdag de 21e februari, werden zij naar het verhoor gebracht.

Stadhouder Aemilianus zei: “Haalt Fructuosus binnen, haalt Augurius binnen, haalt Eulogius binnen!”

Zo als voorgeschreven werd geantwoord: “Ze staan voor U.”

Stadhouder Aemilianus zei tegen Fructuosus: “Heb je vernomen wat de Keizers hebben voorgeschreven?”

Fructuosus zei: “Ik weet niet, wat zij voorgeschreven hebben. Ik ben christen.”

Stadhouder Aemilianus zei: “Zij hebben voorgeschreven de goden te vereren.”

Fructuosus zei: “Ik persoonlijk vereer de ene God die hemel, aarde en zee en alles wat in en op hen is geschapen heeft.”

Stadhouder Aemilianus: “Weet je dat de goden bestaan?”

Fructuosus zei: “Nee. Ik weet het niet.”

Stadhouder Aemilianus zei: “Je zult het nog te weten komen.”

Fructuosus keek op naar de Heer en begon innerlijk te bidden.

Stadhouder Aemilianus zei: “Naar dit soort mensen wordt geluisterd, zij worden gevreesd en aangebeden als men de goden niet vereerd en de beelden van de Keizers niet worden aangebeden.”

Stadhouder Aemilianus zei tegen Augurius: “Luister niet naar de woorden van Fructuosus.”

Augurius zei: “Ik vereer de almachtige God.”

Stadhouder Aemilianus zei tegen Eulogius: “Vereer ook jij Fructuosus?”

Eulogius zei: “Ik vereer Fructuosus niet maar hem, die ook van Fructuosus vereerd wordt”.

Stadhouder Aemilianus zei tegen Fructuosus: “Ben jij bisschop”?

Fructuosus zei: “Ik ben het”.

Aemilianus zei: “Dat ben je geweest”, en hij gaf het bevel, hen levend te verbranden.

3. Toen Fructuosus met zijn diakens naar het amfitheater werden gevoerd, voelde het hele volk pijn in het hart omwille van zijn lot, want hij was niet alleen onder de broeders bemind maar ook onder de heidenen.

Hij was namelijk precies zo, als de heilige Geest door de mond van de zalige Paulus -het door God uitverkoren werktuig en de leraar van de heidenen- leerde dat hij hoorde te zijn. Daarom toonden ook de soldaten, die wisten dat hij kort voor een zo grote heerlijkheid stond, meer vreugde dan verdriet.

Toen velen van de broers hem een door hen gemengde beker reikten om te drinken antwoordde hij: “Het is nog niet tijd om het vasten te breken”; het was namelijk pas tussen tien en elf uur in de morgen.

Hoewel hij al in de kerker opgesloten zat, had hij namelijk op woensdag plechtig het vasten van die dag gevierd . Vandaar dat hij nu op vrijdag blij en vol vertrouwen haast had, om met de martelaren en de profeten in het paradijs, dat God bereid heeft voor hen die Hem beminnen het vasten te beëindigen.

Bij het amfitheater snelde zijn lector tot hem en vroeg hem onder tranen, of hij hem van zijn schoeisel mocht ontdoen, maar de zalige martelaar antwoordde hem met een vaste houding en blij, zeker van de belofte van de Heer: “Laat maar, mijn zoon, ik trek me zelf de schoenen uit.”

Toen hij zijn schoenen had uitgetrokken, gaf Felix, een van onze broers en medesoldaat, hem zijn rechterhand en vroeg hem, aan hem te denken. Fructuosus antwoordde hem hardop, zodat iedereen hem kon horen: “Ik hoor de gehele katholieke kerk van oost tot west te gedenken.”

4. In de arena van het amfitheater, eerder bereid de onverwelkelijke lauwerkrans in ontvang te nemen dan een straf te ondergaan, zei Fruktuosus met de woorden die de heilige Geest hem ingaf, en onder het waakzaam oog van de soldaten van de consuls, wier namen wij al boven hebben genoemd, en wel zo dat ook zei het konden vernemen evenals onze broers:

“Van nu af aan zullen jullie steeds een bisschop hebben. Ook de liefde en de beloftes van de Heer op deze aarde en daarna zullen jullie nooit tekort komen; wat jullie nu zien is maar een kortstondig teken van de zwakke menselijke natuur.”

Nadat hij onze broers op deze manier had getroost, gingen zij, waardig en gelukkig in hun martelaarschap, het eeuwige heil binnen, want zij voelden in hun binnenste al de vrucht die de heilige Schrift belooft .

Ze leken op Hananja, Azarja en Misahel in het vuur : ook in hen zou de heilige Drievuldigheid weerkaatst worden. Want, middenin het vuur van deze tijd geplaatst, zou de Vader niet afwezig zijn, zou de Zoon te hulp schieten en de heilige Geest in het vuur met hen mee wandelen.

Toen het koord waarmee hun handen vastgebonden waren verbrand was, en indachtig de houding die hij bij het liturgisch gebed steeds innam, knielde Fructuosus, zeker van de verrijzenis vol vreugde neer en bad tot God met uitgebreide handen. Zo werd hij tot het levend overwinningsteken van de Heer.

5. Daarna ontbraken ook de gebruikelijke wonderen niet. De hemel ging open, en onze broers Babylon en Migdonius die tot het personeel van de stadhouder Aemilianus hadden gehoord, toonden aan diens dochter -die op aarde hun meesteres was geweest-, hoe Fructuosus en zijn diakens met hun lauwerkronen naar de hemel opstegen, terwijl de palen waaraan men hen had vastgekluisterd nog op hun plaats stonden.

Ze riepen Aemilianus met de woorden: “Kom en kijk naar hen die je vandaag veroordeeld hebt, hoe ze aan de hemel van hun hoop teruggegeven worden!” Maar toen Aemilianus de plek bereikt had, was hij niet waardig hen te zien.

6. Toen bleven onze broers alleen en zonder herder droevig terug; niet omdat ze om Fructuosus treurden, maar omdat ze hem het liefst terug hadden.

Eenieder had zijn geloof en strijd in het hoofd toen ze zich na aangebroken donkerheid met wijn naar het amfitheater spoedden, om het nog smeulende vuur van de halfverbrande lichamen te blussen. Daarna brachten zij het as van hen bijeen, en elk nam ervan mee wat hij voor zich kon opeisen.

Maar ook hier toonden zich de wonderen van onze Heer, om het geloof van de gelovigen te vermeerderen en aan de jongsten een voorbeeld te geven; want het kon niet anders, dan dat onze martelaar Fructuosus, hetgeen hij tijdens zijn leven door de barmhartigheid van God in de Naam van onze Heer en Verlosser als belofte geleerd had, ook in zijn latere passie en lichamelijke verrijzenis onder bewijs zou stellen.

Hij verscheen namelijk na zijn passie aan onze broers en vermaande hen, onverwijld terug te geven wat eenieder zich uit liefde tot hen had toegeëigend.

7. Fructuosus toonde zich ook aan Aemilianus, die hen tot de dood veroordeeld had, en wel samen met zijn diakens, gekleed in de heerlijkheid die God ons belooft.

Hij maakte hem verwijten en wees hem met duidelijke woorden erop, dat hij geen baat had met zijn geloof dat zij, nutteloos ontdaan van hun lichaam, de aarde niet zouden verlaten, terwijl hij hen nu toch in Gods heerlijkheid kon zien.

Oh zalige martelaren, beproefd in het vuur zoals kostbaar goud, bekleed met het harnas van het geloof en met de helm van het heil; bekroond met een diadeem en een onverwelkelijke lauwerkrans, want zij hebben het hoofd van de duivel vertrapt!
Oh zalige martelaren! Door hun verdiensten hebben zij een waardige plaats in de hemel aan de rechterhand van Christus verkregen, waar zij God de almachtige Vader, zijn zoon Jezus Christus en de heilige Geest lofprijzen. Amen.

 



Holandès.pdf